Emigrantenschip Sibajak

Eindeloze onderhandelingen

De Sibajak en Johan van Oldenbarnevelt als emigrantenschepen


Eline Groenewegen van der Weiden


                                                                                                                  
In mijn voorgaande blog heb ik geschreven over hoe het emigrantenvervoer per schip ongeveer in elkaar stak. Deze blog zal wat meer de diepte ingaan en uitleggen hoe het charteren van schepen voor het vervoer van emigranten naar Australië door het ministerie van Verkeer en Waterstaat precies werkte. Wat ik in dit geval bedoel met charteren is het huren van een vervoersmiddel, bijvoorbeeld een vliegtuig of een schip, om daarmee personen of goederen te vervoeren. Omdat de Nederlandse overheid zelf maar drie schepen bezat die geschikt waren voor het vervoer van emigranten (de Groote Beer, Waterman en Zuiderkruis) charterde men van de Koninklijke Rotterdamse Lloyd en de Stoomvaart Maatschappij Nederland twee extra schepen: de Sibajak en de Johan van Oldenbarnevelt (voor het vervoer naar Canada werden afspraken gemaakt met de Holland-Amerika Lijn).
Al vanaf het begin van mijn onderzoek naar het emigrantenvervoer naar Australië trekken de twee gecharterde schepen mijn aandacht en roepen zij allerlei vragen op. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren deze twee schepen gebruikt om troepen mee te vervoeren. Nu waren het grote passagiersschepen die dienstdeden in de vaart naar Nederlands-Indië. Waarom vonden de rederijen het een goed idee deze schepen te gebruiken voor emigrantenvervoer? Merkten de emigranten er zelf iets van wanneer zij op een gecharterd schip de overtocht maakten? Maar vooral ook: wat waren belangrijke punten tijdens de onderhandelingen voor de charterovereenkomsten? Begin april 2017 ging ik op onderzoek uit in het Nationaal Archief in Den Haag. Ik zou me toespitsen op de archieven van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Stichting Landverhuizing Nederland en de Nederlandse Emigratie Dienst. Hopelijk zouden deze mij wat wijzer maken.   
            Het bleek dat er vanaf het einde van de jaren veertig al overleg plaatsvond tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de twee rederijen over het vervoer van emigranten naar Australië. De rederijen hadden interesse voor dit vervoer en wilden hier dan ook graag aan meewerken. De Sibajak en de Johan van Oldenbarnevelt moesten dan wel opnieuw verbouwd worden. Als troepenschepen waren ze niet geschikt voor het vervoer van bijvoorbeeld gezinnen. Wat verder naar voren kwam was dat het ministerie de charters erg duur vond. Waarom ging zij dan toch akkoord met de huurprijs, vroeg ik me af. Na drie dagen te hebben besteed in het Nationaal Archief kwam ik tot de conclusie dat dit archief toch niet de specifieke antwoorden kon bieden waar ik naar op zoek was. De documenten die ik gevonden had over de charters boden wel verschillende aanknopingspunten, maar vormden nog niet het samenhangende verhaal waar ik op gehoopt had.
            Gelukkig was er ook nog het Stadsarchief van Rotterdam. Daar vervolgde ik mijn onderzoek. In het archief van de Maasstad liggen namelijk de archiefstukken van de Koninklijke Rotterdamse Lloyd, de eigenaar van de Sibajak. Het archief van de Rotterdamse Lloyd bleek een goudmijn aan documenten over de charters te zijn. Op chronologische volgorde vertelde een verzameling van brieven, nota’s en vergadernotulen mij het verhaal van de Sibajak en tot op zekere hoogte ook de Johan van Oldenbarnevelt als emigrantenschepen in charter bij de Nederlandse overheid. Wie denkt dat dat een saai verhaal is, heeft het bij het verkeerde eind. Ik raakte verzeild in een fascinerend schaakspel tussen reders en overheid.
            Er zijn drie momenten geweest waarop het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de twee rederijen onderhandeld hebben over de charters. Dit waren de periodes rondom 1951, 1954 en 1956. Dat er drie keer onderhandeld is, komt doordat de chartercontracten maar voor enkele jaren werden aangegaan, en dus om de zoveel tijd verlengd moesten worden. De onderhandelingen duurden vaak lang en namen soms zelfs jaren in beslag. Dit had niet alleen te maken met kleine, technische aspecten van de overeenkomst, maar ook met een aantal grotere punten waarover de partijen het maar moeilijk eens werden. De emigranten die met de Sibajak of Johan van Oldenbarnevelt vertrokken, merkten overigens weinig tot niks van deze moeilijkheden. Wat mij vooral opviel, was de innige samenwerking tussen de Rotterdamse Lloyd en de Stoomvaart Maatschappij Nederland. Voorstellen door Verkeer en Waterstaat werden eerst onderling besproken en vaak kwamen de rederijen met een gezamenlijke reactie. Beide waren groot geworden met de vaart op Nederlands-Indië en zij waren van mening dat zij hun vervoer naar Indonesië goed zouden kunnen combineren met het vervoer van emigranten naar Australië.
Deze vaart op Indonesië was dan ook het eerste belangrijke onderwerp tijdens de charteronderhandelingen. Hoewel Indonesië in 1949 onafhankelijk was geworden, waren de rederijen nog steeds actief in het passagiersvervoer naar de voormalige kolonie met hun passagiersschepen de Willem Ruys en de Oranje. Ondanks hun interesse in het vervoer van emigranten naar Australië wilden zij de mogelijkheid houden om de Sibajak en de Johan van Oldenbarnevelt in te zetten in de vaart naar Indonesië. Ze hechtten hier zoveel belang aan omdat het aantal passagiers tussen Nederland en Indonesië zou kunnen toenemen. In dat geval zou de vervoerscapaciteit van de Willem Ruys en Oranje waarschijnlijk niet genoeg zijn om de vraag op te vangen. De rederijen wilden geen klanten verliezen aan concurrerende rederijen uit het buitenland, daarom wilden zij de optie behouden om met de Sibajak en Johan van Oldenbarnevelt naar Indonesië te varen.
Het is waarschijnlijk weinig verrassend dat het ministerie in eerste instantie weinig zag in dit plan. De Directeur Generaal van Scheepvaart, Jan Oyevaar, vond dat de rederijen niet zomaar konden doen en laten met de schepen wat zij wilden, als ze een charterovereenkomst sloten met het ministerie. De rederijen schrokken hiervan en de Rotterdamse Lloyd begon zich zelfs af te vragen het überhaupt een goed plan was om de Sibajak te verhuren. Uiteindelijk werd er toch een overeenkomst gesloten tussen beide partijen, waarbij de rederijen aan het langste eind leken te trekken. Het ministerie stemde ermee in dat de rederijen de mogelijkheid kregen om per jaar maximaal 1500 plaatsen te reserveren voor passagiers naar Indonesië. Deze plaatsen zouden dan niet beschikbaar zijn voor emigranten. Hoewel dit aantal in principe ruim voldoende was om een eventueel overschot aan passagiers voor Indonesië mee op te vangen, gingen de rederijen hier slechts schoorvoetend mee akkoord. Zij hadden liever helemaal geen limiet gezien.
Een tweede punt dat ik telkens terug zag komen, en dat mij ook al opviel in het Nationaal Archief, was de huurprijs van de charters. Al vanaf het begin van de onderhandelingen kwam naar voren dat Verkeer en Waterstaat de charters erg duur vond en graag zou zien dat de prijs omlaagging. Opvallend genoeg gaven de rederijen hier geen gehoor aan. Meerdere malen kwam ik tijdens mijn onderzoek tegen dat het ministerie de rederijen verzocht nog eens te bekijken of de huurprijs omlaag kon en telkens kwamen de rederijen met hetzelfde antwoord: een prijsverlaging zat er niet in. Integendeel, zij gaven juist aan dat zij gemakkelijk een hogere huurprijs hadden kunnen vragen. Zij hadden de hoge kosten voor het verbouwen van hun schepen tot passagiersschepen zelf betaald en met het emigrantenvervoer waren sowieso hoge kosten gemoeid, was hun verweer. Uiteindelijk ging het ministerie van Verkeer en Waterstaat dan ook akkoord met de door de rederijen gevraagde prijs. Het paste in de visie om zo veel mogelijk Nederlandse schepen in te zetten voor het emigrantenvervoer.
Buitenlandse schepen huren, bracht meer problemen met zich mee. Zo was het aantal buitenlandse schepen dat voor emigrantenvervoer gecharterd kon worden beperkt, werden er zeer hoge bedragen in dollars gevraagd en was de kwaliteit van het vervoer op deze schepen vaak minder hoog. Het was dan ook niet meer dan logisch dat het ministerie en de rederijen de handen ineen sloegen. Sterker nog, het ministerie had deze schepen nodig om de grote aantallen emigranten te kunnen vervoeren. De rederijen bleken dus een goede onderhandelingspositie te hebben tijdens de onderhandelingen. 
Dit was in ieder geval zo in 1951 en 1954. Tot mijn verbazing kwam ik erachter dat in 1956 de kaarten anders lagen. In dat jaar was het namelijk niet zeker of het chartercontract van de Sibajak verlengd zou worden. Het aantal emigranten was flink teruggelopen en bovendien was de Sibajak een oud schip. De Rotterdamse Lloyd hoopte het contract te kunnen verlengen. In een brief aan de Stoomvaart Maatschappij Nederland, die ik tijdens mijn zoektocht tegenkwam, schreven zij dat zij geprofiteerd hadden van hun sterke onderhandelingspositie in 1954, maar ‘thans liggen de kaarten anders en wij vrezen dat wij daar de consequenties van dienen te aanvaarden’. De Rotterdamse Lloyd was nu wel bereid tot een huurverlaging, maar het mocht niet baten. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat besloot het chartercontract voor de Sibajak niet te verlengen en de Rotterdamse Lloyd besloot het schip zelf weer te gaan exploiteren. De carrière van de Sibajak als charter-emigrantenschip eindigde dan ook in 1956. Het contract voor de Johan van Oldenbarnevelt werd nog wel voor twee jaar verlengd. Daarna zat ook zijn emigrantendienst erop.

In mijn volgende blog beschrijf ik hoe het was om als emigrant de overtocht naar Australië te maken op een emigrantenschip. De bootreis naar het land van bestemming wordt regelmatig omschreven als ‘de ideale vakantie’, maar was dat eigenlijk wel zo?


 * * *

Eline Groenewegen van der Weiden liep in 2017 stage bij het onderzoeksproject Migrant: Mobilities and Connection van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (Huygens ING) in Amsterdam. Haar blogs gaan over het vervoer per schip van de Nederlandse emigranten naar Australië.


Binnen het onderzoeksproject wordt onderzoek gedaan naar Nederlandse emigranten die richting Australië vertrokken. Hierbij staan de levensgeschiedenissen van de emigranten centraal, maar er is ook aandacht voor hoe de Nederlandse waarden en identiteit functioneerden in een nieuwe omgeving.

Reacties

Populaire posts